Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Maar de oversten van Sukkoth [12]zeiden: [13]Is dan de handpalm van Zebah en Tsalmuna alrede in uw hand, dat wij aan uw heir brood zouden geven? 12. Hebreeuws, zeide; te weten, een ieder van hen, of een, als president, uit aller naam. 13. Dat is, hebt gij reeds hun macht in uw geweld? Zij weigeren niet alleen Gideons verzoek, maar verachten en bespotten hem daarenboven, als een, die zich te vroeg als victorieus gedraagt, roepende haring [zoals men zegt] eer hij gevangen is. Zij menen dat het anders zal uitvallen, en willen daarom met Gideon niet te doen hebben.